Anonieme meester, Portret van een man, 1575 (links),
Thomas Ruff, Portret (A. Kachold), 1987 (rechts)
Geschilderd toen, gefotografeerd nu?
Het zal zo wel niet bedoeld zijn door Bozar, maar door deze twee tentoonstellingen te koppelen ontstaat een beetje een verkeerde indruk over portretkunst. Namelijk dat sinds de opkomst van de fotografie geen portretten meer worden geschilderd. Bij
Faces Then zie je uiteraard enkel schilderijen, logisch want het zijn allemaal portretten uit de 16de eeuw. Maar Faces Now beperkt zich tot portretfotografie. Terwijl de hedendaagse portretschilderkunst volgens mij levendiger is dan ooit. Laat ik wat louter Belgische namen noemen om dat te illustreren: Kati Heck, Rinus Van de Velde, Michael Borremans, Sam Dillemans, Luc Tuymans, Fred Bervoets. Ik geef toe dat zij niet louter portretten schilderen en zich bovendien niet beperken tot "faces" maar hun subjecten ook ten voeten uit afbeelden, maar ze produceren portretten never the less. En ze gaan moeiteloos een stap verder dan de fotografen die Faces Now ons toont.
Heck bijvoorbeeld schildert op een manier die je als fotograaf nooit voor elkaar krijgt tenzij je erin zou slagen om ledematen uit te rekken en van kleur en textuur te veranderen (om maar iets te zeggen). Voor haar zijn foto's slechts een vertrekpunt: ze organiseert verkleedpartijtjes met vrienden en maakt daar foto's van waaruit ze citeert in haar werk.
Van de Velde doet iets gelijkaardig maar gaat nog een stap verder in de scenografie: hij bouwt blokhutten en rotspartijen en plaatst zijn personages in dat decor. Daar maakt hij foto's van die hij redelijk getrouw volgt. Toch overstijgt hij zonder meer het fotografisch document omdat hij in houtskool werkt waardoor de kleur verdwijnt (een artistiek truukje dat ook de zwart-wit fotografen kennen) en het expressief karakter van het beeld wordt versterkt (door het tekengebaar). En zo zou ik nog kunnen vertellen wat
Dillemans doet met de plastische mogelijkheden van verf om iemand treffend te portretteren, of hoe Tuymans juist het het documentair karakter van de gebruikte foto benadrukt door het omgekeerde te doen (dunne verf, ondersaturatie). En hoe Borremans precies door te schilderen als de renaissancemeesters in Faces Then meer uit een foto kan halen dan ooit mogelijk zou zijn met Photoshop. En tenslotte: hoe Bervoets zoveel over zichzelf (zelfportret!) kan zeggen zonder zich ook maar op één foto te baseren. Over internationaal gekende schilders die zich uitgebreid aan het portretgenre gewaagd hebben als David Hockney of Marlene Dumas heb ik het dan nog niet eens gehad. Maar geen erg: elke tentoonstelling is "kiezen en verliezen" en ik heb toch wel genoten van Faces Then & Faces Now. Mooi om zien hoe de 16de eeuwse schilders zich losmaakten van de symbolische of geidealiseerde voorstelling van de mens en hun tijdgenoten erg realistisch wisten af te beelden. Leuk ook hoeveel ze over status en/of beroep van de geportetteerde wisten te vertellen. Niet enkel via de kleding (naar hedendaagse normen erg sober) maar ook en vooral door de objecten die ze in de hand hebben en zelfs door de achtergrond (ondanks de beperkte ruimte die daarvoor beschikbaar is op een portret). De opdrachtgevers waren wel zonder uitzondering bemiddelde mensen, een geschilderd portret was toen bijzonder duur. Zo geven deze portretten een beetje een verkeerd beeld, niet door een ongetrouwe weergave maar door de selectie van de "zitter". Daar zien we alvast een groot verschil met
Faces Now. We krijgen gefotografeerde staatsieportretten of foto's van celebrities voorgeschoteld maar ook gewone mensen komen in beeld: bijvoorbeeld op de frontale portretten van zwemmers van
Rineke Dijkstra of op de gigantische "pasfoto's" van vrienden en kennissen van
Thomas Ruff of op de foto's van marginalen die Boris Mickailov maakte in Oekraïne. Met andere woorden: doordat fotograferen vele malen goedkoper was dan schilderen breidde het scala van potentieel geportretteerden alleen maar uit. Tegenwoordig kunnen foto's ook enorm worden uitvergroot waardoor de democratisering van het portret intussen helemaal een feit is: op dergelijk groot formaat maak je van iedereen een monument. Terwijl de gewone man/vrouw in de straat zo op een voetstuk komt te staan, halen fotografen als Anton Corbijn beroemde mensen juist naar beneden door ze eerder af te beelden als marginalen. Kortom: fotografie heeft zeker de mogelijkheden van portretkunst vergroot. Maar zoals ik al zei: niets weerhoudt de schilder ervan om (al dan niet op basis van foto's) nog een stap verder te gaan. En toch. Niemand minder dan Jan Hoet geeft hier postuum commentaar op. Hoewel een levenslang voorvechter van de beeldende kunst vroeg hij een fotograaf (Stefan Vanfleteren) om hem op zijn doodsbed te portretteren. Het levert
een sterk beeld op waaraan een schilder niets zou kunnen toevoegen, met de dood stopt werkelijk alles.