Guy Degobert, Bonbons II, 1968
Stijlloos.
Het klinkt raar, maar dat is wat popart wou zijn: stijlloos. Er waren al teveel stijlen geweest in de beeldende kunst: expressionisme, surrealisme, cobra, abstract expressionisme. En vooral: het was allemaal zo oorspronkelijk, je kon in elk werk de hand van de kunstenaar herkennen. De action paintings van Pollock, de color fields van Rothko: op kilometers afstand kon je zien wie ze gemaakt had. Tijd voor een meer onpersoonlijke aanpak. Eerst was nog een beetje vorm toegelaten: pop art gebruikte bestaande beelden uit de massacultuur, op art beperkte zich tot optische effecten, post-painterly elimineerde het schildergebaar in de abstracte kunst, assemblage ging louter aan de slag met gevonden materiaal. Daarna echter werd zelfs het beeld weggelaten: hoogtij der conceptuele kunst! Gelukkig kwam het later weer helemaal terug (eerst nog aarzelend met performance & land art & arte povera maar daarna heel sterk met neo-expressionisme & hyper-realisme). Maar: we waren dus bij de popart. Het is tekenend dat de term geïntroduceerd werd via een collage ("Just what is it that makes our homes so different, so appealing?" van Richard Hamilton). De dadaïsten wisten al hoe je met gevonden voorwerpen kunst kon maken (het urinoir van Duchamp!) en hadden een voorliefde voor de collage: 2D-assemblages van gevonden beelden. Pop art ging daar op verder en haalde zijn beelden uit de massacultuur: Jasper Johns incorporeerde de Amerikaanse vlag in zijn schilderijen, Rauschenberg zeefdrukte foto's uit de krant op het canvas, Christo pakte bestaande voorwerpen en later zelfs gebouwen en landschappen in, Lichtenstein ging aan de slag met comics en drukrasters, Oldenburg sculpteerde gigantische uitvergrotingen van doodgewone gebruiksvoorwerpen. De Britse popart ging aan de Amerikaanse vooraf en bleef ietwat bescheidener (Hockney, Caulfield), van de Franse popart kennen we Yves klein, Tinguely, Niki de Saint Phalle. Maar (en daar gaat de expo in het ING Art Center ook over): hoe verging het de popart in België? Werd het veel verzameld, heeft het de Belgische kunst beïnvloedt en zo ja: hoe lang? Antwoorden: ja, matig, 10 jaar. Vooral privé verzamelaars waren gecharmeerd door de popart: Philippe Dotremont, Hubert Peeters, Anton Herbert (ja die van de verzameling conceptuele kunst), Betty Barman. De overheid organiseerde wel exposities maar investeerde weinig: er was interesse (vooral van Karel Geirlandt van het MSK Gent, voorloper van Jan Hoet) maar geen geld. Later werd wel wat werk aan de staat gedoneerd maar baron Lambert bijvoorbeeld liet net voor zijn overlijden in 1987 de mooiste werken veilen. Ze waren dan ook van hem en niet van de bank, die dan maar in 1991 zelf werk begon aan te kopen. (Merk op dat de BBL later door het ING - de organisator van deze expo- is overgenomen). De verzamelaars moesten hun werken vooral in het buitenland aankopen, de beroemde galerij Wide White Space (WWS) in Antwerpen probeerde popart aan te bieden maar werd de pas afgesneden door concurrenten uit Amerika (Castelli) en uit Parijs (Sonnabend) die er als eerste waren bij geweest en geen duimbreed toegaven. Gelukkig voor de verzamelaars was Parijs niet ver en leefden ze in het jet-tijdperk: Warhol shoppen in New York was een optie. Resultaat was wel dat WWS als eerste bij de volgende stromingen was: zij gingen in België aan de haal met minimal en conceptual (een ezel stoot zich maar 1 keer aan dezelfde steen). Na 10 jaar ongeveer was de liefde van de verzamelaars ook over, misschien wel daardoor? In dat decennium popart in België hebben nogal wat kunstenaars er iets mee gedaan, maar minder dan je zou verwachten. In den beginne vallen de namen van Paul Van Hoeydonck, Vic Gentils, Pol Mara. Later duiken ook Marcel Broodhaerts en Roger Raveel op maar iedereen weet dat hun werk later respectievelijk onder de noemer conceptuele kunst en nieuwe figuratie viel. WWS lanceerde Panamarenko en Hugo Heyrman nog als popart kunstenaars (kwestie van een eigen stal te kweken waar Castelli en Sonnabend niet aan konden), maar ook zij zijn later hun eigen weg gegaan met werk dat niet meer als dusdanig gecatalogeerd kon worden. Mindere bekenden zijn Evelyne Axell (echt wel popart maar vroeg gestorven, wie weet hoe haar werk er later uitgezien zou hebben), Guy Degobert (zie werk hierboven, werd later hyper-realist), Jef Geys (later conceptueel) etc. Kortom: de belgen waren opportunistisch aangelegd, toen de Christo's, Warhol's, Lichtenstein's en Wesselman's van deze wereld nog rustig verder popten surften zij al mee op andere kunstgolven. Moeten we dan wel naar de ING-expo gaan, is er iets te zien? Toch wel, al doorstaat ze de vergelijking niet met gelijkaardige expo's in bv het Ludwig museum (dat uit een fantastische eigen collectie kan putten). Het werk "Feltra" van Panamarenko is de moeite, de zeefdruk van de mosselpot van Broodhaerts, de werkjes van Antoon De Clerck (wie kopieerde wie: Raveel De Clerck of omgekeerd?), de heerlijke snoepjes van Guy Degobert, de toch nog redelijk abstracte werken van Raoul De Keyser, de dot-paintings van Hugo Heyrman (de dots zijn toch helemaal anders dan die van Liechtenstein), de landschapjes van Lichtenstein zelf, de tankstations van Ed Ruscha, de witte assemblage van Van Hoeydonck, de kleurige (politieke) zeefdrukken van Wout Vercammen, twee sensuele Wesselman's, een paar klassieke soepblik-zeefdrukken van Warhol maar ook groter en grimmiger werk van zijn hand (zeefdrukken van de elektrische stoel). Er is ook ronduit lelijk werk dat vooral anekdotisch is of lacunes in het popart-verhaal moet opvullen. Bijvoorbeeld de allereerste popart-aankoop in België ooit (een werk van Segal), een vroeg werk van Christo (compleet onduidelijk wat hij verpakt heeft: so what's the point). Wel nog leuk is het werk "Le musée Pop de Papa" met een hoop objecten van de hand van onder andere Lichtenstein en Broodhaerts. Het was van Hubert Peeters, een popart verzamelaar van het eerste uur, en een mooie metafoor voor het verzamelen van kunst.
Panamarenko, Feltra, 1966
Tom Wesselman, Seascape no1, 1965 (links), Tom Wesselman, Face no2, 1967 (rechts)
Raoul De Keyser, Linnen doos 3, 1967 (rechts), Raoul De Keyser, Kalklijnen hoek, 1970 (links)
Wout Vercammen, Et vous!, 1965
Andy Warhol, The Kiss (Bela Lugosi), 1963 (achteraan),
Panamarenko, Molly Peters, 1966 (vooraan)
Roy Lichtenstein, Ten Landscapes, 1967
Wout Vercammen, 1972, met van links naar rechts: Pausmobiel,
Verzetstrijders en kolonels 2, Big Brother, Orgasme-strijders
Andy warhol, Electric Chairs, 1965
Paul Van Hoeydonck, "Grand Prix" Accident, 1967
Evelyne Axell, L'Espoir critique (Karel Geirlandt), 1970
Roy Lichtenstein, Crying Girl, 1963
Marcel Broodhaerts, Casserole de moules, 1966
Le Musée Pop de Papa, 1963-1970